In 1988 solliciteerde ik na mijn sociologiestudie samen met 900 andere werkloze academici naar een positie als assistent-bankmanager. De eerste selectieronde bestond uit een intelligentietest. Er bleven 30 mensen over, waarvan ik er een was. In het gesprek dat volgde werd mij deze baan aangeboden. Toch deed ik het niet, omdat mijn arbeidsethos voor mijn gevoel anders gericht was dan hier werd gevraagd. Het ging mij niet om persoonlijke gewin met mijn carrière. Voor mij stond het maatschappelijke nut van mijn werk voorop. Het gevolg daarvan was dat ik nooit meer dan een modaal inkomen heb verdiend. Toch heb ik nooit echt spijt van deze beslissing gehad.
Inmiddels is de zuigkracht van het geld naar de rijken een groot maatschappelijk probleem geworden. De rijkste 1% bezit nu 50% van het wereldwijde vermogen. Wat deze mensen vooral doen met hun geld is het beleggen in vermogenstitels. Geld maakt geld. Terwijl het natuurlijk tegoed zou moeten komen aan de reële economie. De grootste winsten in dagelijkse handel van vermogenstitels worden geboekt met behulp van computer-programma’s, waarvan de werking maar door enkele specialisten wordt doorzien. Die zgn. “quants” overzien ook alleen maar hun eigen programma’s en hebben ook geen inzicht in de dagelijkse werking van het totale systeem. Daardoor ontstaan gevaarlijke crises. Acht jaar na de grote bankencrisis kunnen middelgrote en kleine bedrijven nu nog steeds moeilijk aan krediet komen. Door fouten in de werking van het geldsysteem.
Als intelligente, hoogopgeleide Nederlander studeer ik al een jaar of 10 op ons politiek-economisch systeem. Mij wordt steeds duidelijker dat het uitblijven van vooruitgang in het aanpakken van de klimaatverandering te maken heeft met de afspraken die we gemaakt hebben bij de inrichting van onze economie. De “vrije markt” is gericht op korte termijnwinst voor degenen die al vermogensbezitter zijn. Oplossing van de problemen van de overgrote meerderheid van de mensen vereist collectieve actie op mondiaal niveau van de diverse overheden. Ook als overheden dit al zouden willen, weet telkens de lobby van het bedrijfsleven voorstellen zo af te zwakken, dat we achteruit gaan in plaats van vooruit. Een centrale regie, noodzakelijk om greep te krijgen op de maatschappelijke inzet van kapitaal, is ver te zoeken. De markt werkt niet goed als er geen deugdelijke regulering en controle is door de overheid. Zo lukt het nog steeds niet de banken te verplichten voldoende buffers te vormen. Terwijl de gigantische kosten van het als correctie bedoelde overheidsbeleid opgebracht moeten worden door de bevolking.
Een enorme hobbel is het ondoorgrondelijke geldsysteem. Om democratisch te kunnen sturen, moet duidelijk zijn welke gevolgen ingrepen hebben. Maar de werking van het geldsysteem is inmiddels bijna losgezongen van de reële economie. De Europese landen hebben bij de vorming van de euro afgesproken alleen nog via de kapitaalmarkt geld te lenen. Het monopolie op het scheppen van geld is geprivatiseerd, alleen banken mogen geld scheppen. Aan hen de vrijheid om dit steeds vaker in vermogenstitels te beleggen en steeds minder in kredieten aan bedrijven. Zie hier een van de oorzaken van de zgn. bubbles die telkens weer tot instabiliteit leiden. Sinds de neoliberalisering vanaf de jaren 1980 is dit uit de hand gelopen. De “markt” doet zijn veronderstelde werk niet en de overheden geven zichzelf geen effectieve instrumenten om bij te sturen. Niet de financiële opbrengst van investeringen op korte termijn zou bepalend moeten zijn voor de inzet van geldstromen, maar hun bijdrage aan de duurzaamheid van de economie.
Een belangrijke vraag is of er een geleidelijke overgang mogelijk is naar dit nieuwe geldsysteem. Waarin voortrekkers onder bedrijven en burgers de kans krijgen naast de geldschepping door traditionele banken duurzame werkingsvormen van kapitaal in te zetten. Deze evolutie zou een risicovolle revolutie de wind uit de zeilen nemen. In Geld en duurzaamheid van Bernard Lietaer e.a. staan hier een serie voorbeelden van. Daar zal ik een aparte blog aan wijden.