Het monsterlijke verlies van de Partij van de Arbeid bij de recente Kamerverkiezingen roept bij mij de vraag op of de sociaal democratie de kapitalistische economie te veel ruimte heeft gegund, waardoor ze ongeloofwaardig is geworden als arbeiderspartij. Onder PvdA-premier Kok en zijn paarse kabinetten (1994-2002) heeft de partij “ideologische veren” afgeworpen. Ik heb Koks lezing hierover opgezocht. Ex-burgemeester van Rotterdam Bram Peper schreef de tekst voor een belangrijk deel. Kok zet hier liberalisme tegenover sociaaldemocratie, waarbij de laatste stroming juist een krachtige verzorgingsstaat wil, ook wat betreft de sturing van het economisch beleid, bijvoorbeeld vanuit een milieubelang. Kok pleit voor reformisme, hervorming van de verzorgingsstaat, zodat die betaalbaar blijft. Anders dan ik dacht, pleit hij niet tegen ideologie als zodanig, maar tegen het star vasthouden aan verouderde denkbeelden. Een zin uit zijn betoog blijft me wel bezig houden. Hij zegt: “Het definitieve afscheid van de opvatting dat er één in afzonderlijke maatschappelijke groeperingen herkenbare tweedeling tussen arbeid en kapitaal dan wel arbeiders en kapitalisten zou bestaan, heeft het volle zicht gegeven op het feit dat het maatschappelijke midden het hart van de samenleving vertegenwoordigt.” Naar mijn mening rechtvaardigt het sindsdien ontstane contrast tussen inkomens van topverdieners en overige werknemers heroverweging van dit denkbeeld. Is de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet veel groter dan Kok dacht? Had hij zich neergelegd bij een stelsel, dat nu uit de hand is gelopen? In 2004 keurde Kok, inmiddels commissaris van onder meer de ING Bank, de sterk stijgende salarissen van de top goed, alhoewel hij daar moeite mee had. Volgens Kok ging het om `een duivels dilemma’ met twee werkelijkheden. ,,Aan de ene kant zie ik een maatschappelijk beroep op de mensen om terughoudend te zijn bij de loonontwikkeling. Aan de ander kant kan de beloningsstructuur van een bedrijf niet blijvend achterliggen.’‘ Koks kabinetten hebben ook de speelruimte van banken om geld te scheppen verruimd, waarvan later in de bankencrisis bleek dat die volstrekt onverantwoord was.
Is er perspectief voor de sociaaldemocratie om de ongelijkheid terug te dringen? In zijn boek Ongelijkheid, wat kunnen we eraan doen? presenteert Anthony Atkinson een reeks voorstellen om dit met nieuwe wetgeving voor elkaar te krijgen. Nergens gaat hij verder dan het herverdelen van de opbrengst van het kapitalisme, daarom past hij volgens mij in de reformistische traditie die Kok noemt. Omdat dit slechts een blog is beperk ik mij tot twee van zijn vijftien voorstellen. Volgens Atkinson zijn de grote verschillen in beloning tussen de top van het bedrijfsleven en de werkvloer mede te danken aan de fikse reductie die overheden aangebracht hebben in de belastingtarieven voor hoge inkomens. In 1990 en 2001 heeft Kok eerst als Minister van Financiën en daarna als premier de toptarieven terug gebracht van 72 naar 60 naar 50% (*). Door de tariefsverlagingen werd het volgens Atkinson voor de top veel aantrekkelijker om over hogere lonen te onderhandelen. De geschiedenis leert dat het ook andersom kan. Westerse overheden hanteerden in het midden van de vorige eeuw met succes veel hogere tarieven. Volgens Atkinson kan het tarief effectief tot 65% omhoog. Dat levert de schatkist geld op maar is ook juist vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid. Vanaf 1945 heeft de arbeidersklasse in Nederland sterk geprofiteerd van de kansen die de verzorgingsstaat hen bood. Velen stegen op de maatschappelijke ladder. In een land als de Verenigde Staten is maatschappelijk succes inmiddels weer grotendeels afhankelijk van de inkomenspositie van je ouders.
Als tweede voorstel om de kansen weer gelijker te maken noem ik een in te stellen kapitaalschenking voor iedereen bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd. Deze kan betaald worden door de ontvangst van een erfenis of schenking progressief te belasten. De huidige vormen van erfbelasting zijn impopulair. Het belangrijkste van deze nieuwe belasting is dat zij er duidelijk op gericht is bij te dragen aan een gelijker speelveld. En daarmee aan het terugdringen van de ongelijkheid in kansen, een streven dat op veel steun onder de bevolking kan rekenen. In Nederland zijn de inkomens niet zo ongelijk, maar de vermogens juist wel heel erg. Als we de pensioenen niet meerekenen bezit de rijkste 10 % wel 80% van het totale vermogen (**).
Alle voorstellen van Atkinson zijn goed uitgewerkt. Zij versterken elkaar. Kosten en opbrengsten van het hele pakket zijn in evenwicht. Het meest vergaande voorstel in het PvdA verkiezingsprogramma 2017 is een progressieve vermogensbelasting. Voor vermogens boven de 1 miljoen moet het tarief in box 3 van 30 procent naar 40 procent. Atkinson gaat dus aanzienlijk verder. Zo bezien ligt er nog een enorme ruimte voor de PvdA klaar om zich beter te profileren.
(*) Overigens moet gezegd moet worden dat in de VS en Engeland de verlagingen eerder en aanzienlijker werden doorgevoerd.
(**) De relatie tussen fiscaliteit en vermogensongelijkheid in Nederland, Ping Zhang, 2016 (dissertatie)
Één reactie Voeg uw reactie toe